De vrijheid van de grens
Het overschrijden van grenzen wordt vaak gezien als de enige
weg naar vooruitgang. We leven het leven als een immer wijkende horizon, als
een vrijheid die zich steeds verder heeft losgezongen van een vorm – met een
wereld zonder grenzen als het hoogste ideaal. Want wie zijn wij, wereldburgers,
om anderen toegang tot ons grondgebied te ontzeggen?
Dit heeft alles te maken met een overschatting van de
mobiliteit: de minderheid van mensen die in beweging zijn wordt overal
bestudeerd, maar dat de overgrote meerderheid aan een plaats gebonden is lijkt
geen onderwerp van onderzoek. We gaan gemakshalve voorbij aan het gegeven dat
driekwart van de Fransen woont in de regio waar ze zijn geboren, en dat is
elders in Europa niet veel anders. Die blinde vlek belemmert niet alleen ons
zicht op de werkelijkheid, het leidt ook tot een verachting van alles wat
plaatsgebonden is.
In dit essay onderzoekt Paul Scheffer niet de grenzen van de
vrijheid, maar de vrijheid van de grens. Met de nodige filosofische distantie
stelt hij de vraag of een open samen - leving niet pas ontstaat door een
ruimtelijke afbakening. Anders gezegd: om hoeveel begrenzing vraagt de
beschaving? En wat is tegen die achtergrond een eigentijds vooruitgangsideaal?
‘Vormgeving is dé kwestie van onze tijd waarin alles
vloeibaar lijkt. Kunnen we, in het besef dat grenzen vrijheid mogelijk maken,
op een duurzame manier de kring verruimen van mensen met wie we ons
vereenzelvigen? We kunnen de binnengrenzen in Europa opheffen, maar dan hebben
we des te meer een buitengrens nodig die we ook daadwerkelijk bewaken. En
daarbij hoeven we maar te denken aan de oorlogen in onze nabijheid, waar de
bootvluchtelingen ons dagelijks aan herinneren.’