'Het seculiere experiment ' van Hans Boutellier
Heel wat gelovigen denken dat een samenleving zonder God onleefbaar is. Ze volgen daarmee de uitspraak ‘Als God niet bestaat dan is alles geoorloofd’ uit De Gebroeders Karamazov van Fjodor Dostojevski. Want zonder een oppermachtige en alom gevreesde God zou er geen moraal bestaan en zouden mensen tot alles in staat zijn: ook geweld en doodslag. Die visie kreeg voordien al een deuk tijdens het Verlichtingsdenken. Mensen als Baron D’Holbach, Claude Helvétius, Denis Diderot, Percy Shelly en Ludwig Feuerbach verwierpen de idee dat er een bovennatuurlijke macht zou bestaan en stelden dat het de mens zelf zou zijn die onwrikbare wetten in stenen tafelen moesten beitelen. Dat gebeurde dan ook in 1948 met de goedkeuring van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, een seculier document met moreel hoogstaande principes waarin geen enkele verwijzing naar een God staat. Maar pas vanaf de jaren 60 van de twintigste eeuw heeft de mens definitief afstand genomen van de door kerken en geestelijken geïnspireerde en gedomineerde samenleving.
De Nederlander Hans Boutellier, wetenschappelijk directeur van het Verwey-Jonker Instituut dat wetenschappelijk onderzoek doet naar allerlei actuele, publieke, sociaal-maatschappelijke vraagstukken, schreef daarover het boek Het seculiere experiment. Hoe we van God los gingen samenleven. Daarin stelt hij dat religie grotendeels verdwenen is uit de samenleving en dat God zich teruggetrokken heeft uit de hoofden van de mensen. Boutellier maakt na een halve eeuw zonder God een balans op. Hoe heeft onze samenleving zich ontwikkeld? En wat zijn de huidige problemen waarmee we vandaag geconfronteerd worden? Toch is de titel Het seculiere experiment al problematisch op zich. Het begrip ‘experiment’ betekent dat er bewust een proef werd gedaan om ‘iets uit te proberen’, namelijk leven los van goddelijke geboden. Dat is niet zo. De ontkerkelijking verliep bij de meeste mensen onbewust, natuurlijk en evident. Juist omdat de kerken geen houvast meer boden, lieten mensen ze tijdens hun leven massaal los en zette de secularisering zich als vanzelf door.
Boutellier verwerpt de these dat de secularisering een soort onontkoombaar resultaat zou zijn van de modernisering en ziet hiervoor drie argumenten. ‘Religie verdwijnt niet, maar zij verandert; geloven is vooral een individuele aangelegenheid (privaat) geworden; religie gaat op allerlei plaatsen in de wereld gewoon door.’ Voor het eerste argument verwijst de auteur naar ‘de uitbreiding van religieuze waarden (zoals naastenliefde) met sociale waarden (solidariteit) en – meer recentelijk – vitale waarden (seksualiteit, gezondheid en milieu).’ Daarmee rekt de auteur het begrip religie wel heel sterk uit. Voor veel mensen heeft het belang van solidariteit, gezondheid en milieu niets met religie te maken. In werkelijkheid speelt dus nog een andere trend: veel mensen geloven niet meer in een bovennatuurlijke macht en zijn de facto agnosten of atheïsten. Wel juist is dat religie op heel wat plaatsen gewoon doorgaat of – zoals in onze contreien – een nieuwe impuls krijgt ingevolge de massale immigratie van moslims. Dat laatste brengt tal van nieuwe problemen met zich mee zoals de verwerping van de strikte scheiding van geloof en staat, de acceptatie van gelijke rechten voor mannen en vrouwen, en zelfs terroristische aanslagen.
‘In het samenleven zonder God toont de westerse samenleving een enorme veerkracht. Het is geen zooitje geworden,’ schrijft Boutellier. Dat betekent dat de stelling ‘Als God niet bestaat dan is alles geoorloofd’ van Dostojevski niet opgaat. Met de terreurdaden door radicale islamieten in naam van Allah en de Profeet moet men eerder de stelling van Michel Onfray onderschrijven, namelijk ‘Omdat God bestaat is alles toegestaan’. Religie vormt in die zin geen bijdrage voor een harmonieuze samenleving, maar leidt juist tot verdeeldheid, spanning en geweld. Het is dan ook bizar dat zoveel (postmoderne) denkers zoals Alain Badiou, Jürgen Habermas, Slavoj Zizek, Régis Debray, Roger Scruton en Jacques Derrida – net zoals politici zoals Tony Blair – zich in positieve zin uitspreken over religie. Habermas heeft het zelfs over ‘postsecularisering’ ‘vanwege het groeiende besef dat er geen einde komt aan religie’. Al stelt hij ook dat ‘iedere burger zal moeten blijven accepteren dat binnen de democratische rechtsstaat alleen seculiere argumenten gelden’. De auteur geeft wel de indruk dat seculieren en gelovigen in ‘een wederzijds leerproces’ zitten, maar dat klopt niet. In een samenleving met scheiding van geloof en staat, mag men geen religieuze regels opleggen.
Volgens Boutellier zijn mensen sinds de Verlichting op zoek gegaan naar substituten voor religie. Zoals het idealisme en de romantiek in het verleden, en het strafrecht als ‘bolwerk van moraliteit’ vandaag. Vandaar het grote belang dat we vandaag hechten aan veiligheid. Dat loopt samen met de toename van criminaliteit al gaat het sinds 9/11 en de aanslagen in Parijs vooral om een toename van angst voor religieus geïnspireerd terreur. De visie dat ‘in een religieuze context gelovig-zijn individuen (weerhoudt) van het plegen van criminele daden’ gaat dan ook niet op. Het is net het radicaal geloof dat aanzet tot geweld, dus tot een toename van angst en zo tot een roep om meer veiligheid. De auteur lijkt het niet echt te aanvaarden wanneer hij schrijft dat ‘Mensen zich onveilig (voelen) of op zijn minst onbehaaglijk, ook vanwege het verlies van certitudo, van heilszekerheid.’ Ik denk niet dat mensen wakker liggen van het feit of ze in de zogenaamde hemel zullen terechtkomen, maar wel van een aanslag waardoor ze hier en nu hun leven of dat van een van hun dierbaren zouden verliezen.
Toch blijft Boutellier hardnekkig zoeken naar overeenkomsten tussen religie en onze huidige manier van leven waarin veiligheid en surveillance een grote rol spelen. Die komen volgens de auteur sterk met elkaar overeen zoals ‘de veronderstelde invloed en macht van een hogere orde, het idee altijd gezien en gevolgd te worden, de notie dat iedereen deel is van een groter geheel, de alomvattendheid van kennis over alle levensdomeinen, de notie van controle en bescherming door een hogere instantie, en het universele karakter van de voorzienigheid.’ Veiligheid wordt op die manier een soort substituut-God. Ook dat is discutabel. Interessanter is zijn analyse van de massa-immigratie en het verdeeld burgerschap tussen grofweg autochtonen en moslims. De oplossing ligt hier niet in een soort compromis waarnaar men zou moeten zoeken, maar in de acceptatie door iedereen van de fundamentele grondwaarden die al sinds de Verlichting en zeker vanaf de UVRM de essentie betekent van onze rechtsstaat. Wat men ook denkt of gelooft, er moet een gemeenschappelijke sokkel van seculiere waarden bestaan waarover niet kan onderhandeld worden.
Finaal geeft Boutellier toe dat het ‘seculiere experiment’ niet geleid heeft tot chaos en ongeluk. Mensen zijn in staat om morele principes te aanvaarden die los staan van een of andere goddelijke figuur. Het is de rede die daarvoor zorgt en het is redeloosheid die haar (vaak op basis van religieuze gronden) bedreigt. De auteur heeft het over een samenleving die functioneert dankzij een pragmatische politiek, maar dat is te kort door de bocht. Als het er echt op aan komt dan gaat het bij burgers niet om pragmatische oplossingen maar een vastberaden beschermen van rechten en vrijheden die de mensheid in de loop der eeuwen veroverd heeft op het obscurantisme van allerlei religies, ook vandaag nog. Ondanks de angst die ongetwijfeld aanwezig is, blijft immers de sterke overtuiging dat Verlichtingswaarden zoals de vrijheid van meningsuiting, de scheiding van geloof en staat, de gelijkwaardigheid van man en vrouw en het recht op zelfbeschikking cruciaal zijn voor een harmonisch samenleven. Daarmee keer ik mij ook tegen de stelling van Boutellier dat ‘er geen gedeeld bezielend verhaal’ meer zou bestaan. De demonstraties na de aanslag op Charlie Hebdo waarbij miljoenen mensen op straat kwamen, bewijzen dat onze duur bevochten rechten en vrijheden nog steeds en misschien meer dan ooit talloze burgers inspireren en begeesteren.
Hans Boutellier, Het seculiere experiment, Boom, 2015
ISBN 9789089536211 | paperback | 200 p. | 22.1 x 14.0 x 2.4
cm | Inkijkexemplaar
2015 | 1e druk | Uitgeverij
Boom