De Spaans-Baskische auteur Fernando Savater is een van de meest gelezen filosofen van onze tijd. In de nadagen van het Franco-bewind werd hij om politieke redenen korte tijd gevangen gezet, werkte daarna als journalist en sinds 1983 is hij hoogleraar filosofie in Madrid. Hij schrijft vooral over ethische kwesties. Zo maakte hij naam met zijn boeken Het goede leven, De waarde van opvoeden, Goed samen leven en De vragen van het leven. Steeds opnieuw slaagt hij erin om moeilijke ethische kwesties op een gevulgariseerde manier toe te lichten aan de hand van citaten van historische denkers en praktische hedendaagse voorbeelden. In zijn boek De moed om te kiezen. Een filosofie van de vrijheid gaat Fernando Savater in op wat hijzelf het kernprobleem van zijn oeuvre noemt: het vraagstuk van de menselijke vrijheid. Wat betekent vrijheid voor de mens? Kunnen we in vrijheid kiezen voor het slechte? Bestaat de vrije wil? Zijn er verschillende vormen van vrijheid? En hoe kunnen we in vrijheid vorm geven aan de vrijheid? Het boek is niet alleen een wijsgerige verkenning van de vrijheid, maar ook een hartstochtelijk pleidooi voor de vrijheid, die door zoveel doemdenkers als utopisch, onbestaande of verstikkend wordt afgeschilderd.
Vrijheid vloeit onvermijdelijk voort uit de vrije wil, maar om de ‘vrije wil’ te begrijpen, onderzoekt de auteur eerst wat de mens zo bijzonder maakt en wat de oorsprong van de mens is. Voor de enen is hij een goddelijke schepping, voor anderen een buitengewoon ontwikkeld dier. Savater blijft niet hangen bij die vraag maar merkt op dat de mens zich onderscheidt van andere levende wezens omdat hij kan ‘handelen’. Daarmee bedoelt hij niet zozeer het ‘doen’ maar wel het ‘willen doen’, het tegenovergestelde van een ‘programma’ of ‘instinct’. Een ander verschil is het feit dat de mens weinig ‘specialisatie’ kent. Elk dier is een specialist, in klimmen, lopen, zwemmen, vliegen, enzovoort, maar de mens compenseert dit door te ‘handelen’. De mens is op geen enkel gebied specialist maar heeft wel één maximaal ontwikkeld orgaan: het brein. Tenslotte onderscheidt de mens zich van andere levende wezens omwille van zijn grote ‘vasthoudendheid’, een ‘halsstarrigheid die soms bewonderenswaardig en soms angstaanjagend kan zijn’.
Essentieel verbonden met ons handelen is het kiezen, zo schrijft de auteur, waarbij hij scherp opmerkt dat we in feite geen keuze hebben tussen kiezen en niet kiezen. Het lijkt wel een echo van Sartre die stelde dat de mens tot vrijheid ‘veroordeeld’ is. Dat kiezen gebeurt niet in het ijle, het wordt begrensd door enerzijds onze onwetendheid en anderzijds door dwang. Het eerste is evident, we kunnen niet datgene kiezen dat we niet kennen. Het tweede wordt bepaald door omstandigheden. De auteur geeft het voorbeeld van een kapitein die in een hevige storm moet kiezen tussen het overboord gooien van zijn lading of het risico te kapseizen. Die gedwongen keuze of eerder onvrijwilligheid bepaalt heel vaak onze vrijwillige keuzes. Savater stelt dat ‘de werkelijkheid onze denkbeeldige keuzevrijheid sterk reduceert’ waarbij we niet zozeer de handeling stellen die ons helemaal aanstaat, maar de handeling die ons het minst tegenstaat. Dat betekent niet dat de auteur het bestaan van een ‘vrije wil’ ontkent. Hieruit vloeit dan de stap naar het verschil tussen goed en kwaad. We kunnen zelf die keuze maken, waaruit de auteur besluit dat er niet zoiets bestaat als levenswetenschap, alleen levenskunst waarbij we wel kunnen terugvallen op opgedane ervaringen, gewoontes en tradities, maar uiteindelijk staan we er gans alleen voor en hangt een handeling af van onze hoogstpersoonlijke wil.
Immanuel Kant stelde ooit: Du kannst, denn Du sollst. In het begrip vrijheid zit aldus een opdracht verborgen. Vrijheid is onverbrekelijk verbonden met verantwoordelijkheid. Dat neemt niet weg dat veel mensen de neiging hebben hun verantwoordelijkheid af te schuiven op het systeem. Als het geweten last krijgt van een verkeerde keuze dat proberen velen hun fout toe te schrijven aan de samenleving, de media, een jeugdtrauma of een of andere gedragsstoornis. Op dat moment doen mensen in feite afstand van hun recht om een onafhankelijk individu te zijn. Savater ziet hier een typisch menselijke paradox. ‘We blinken uit of zijn goed dankzij onszelf, maar schieten tekort of zijn slecht in weerwil van onszelf en slechts door de schuld van onoverkomelijke omstandigheden’. Hiermee raakt de auteur de kern van de menselijke kwetsbaarheid die aantoont dat mensen voor een deel zelf hun ‘vrije wil’ bewust of onbewust aan banden leggen, alsof ze er schrik van hebben. Hier ligt mijn inziens de oorzaak van het succes van de vroegere totalitaire regimes en van godsdiensten waarbij mensen hun geweten konden uitschakelen door zich te onderwerpen aan en weg te steken achter de wil van de Leider, de wetten van de Partij of de geboden van de Heilige Schrift.
Savater ziet het individualisme als hoeksteen van de samenleving. In tegenstelling tot de critici op het individualisme betekent dat niet dat hij het samen leven met anderen onbelangrijk vindt, integendeel. Een mens kan immers niet bestaan zonder samen te leven in een gemeenschap. De samenleving beschermt ons juist tegen het gevaar van de onvrijheid en ‘heeft tot doel een domein tot stand te brengen waarin we zo goed mogelijk keuzen kunnen maken’, aldus de auteur. Daarin is de taal een belangrijk element om ons vermogen om te kiezen te vergroten. Een ander hulpmiddel is de techniek die Savater bij uitstek ‘menselijk’ noemt. Daarmee gaat de filosoof frontaal in tegen wat hij het gezeur over de onmenselijkheid van de techniek noemt. Natuurlijk kan elke techniek destructief worden gebruikt maar het heeft onmiskenbaar ook heel wat baat gebracht, neem nog maar de voortdurend groeiende levensverwachting. Het is dank zij de techniek dat de mens weerstand kan bieden aan zijn onvermijdelijk lot, de dood.
De socioloog Zygmunt Bauman stelt dat één mens alleen vrij kan zijn als er ten minste twee mensen bestaan. ‘Voor daadwerkelijke vrijheid is het nodig dat sommige mensen niet vrij zijn’, aldus Bauman. Zo was het inderdaad onder het fascisme, het communisme en het kolonialisme. Het is een betwistbare stelling want ze houdt in dat vrijheid ook een vorm van onderdrukking inhoudt. Juister is dat niemand vrij is, zolang niet iedereen vrij is. Want zolang niet iedereen vrij is, is vrijheid enkel een voorrecht, en voorrechten kunnen geen morele basis zijn voor een rechtvaardige wereld. Savater begrijpt dit en stelt dat de politieke strijd in de eenentwintigste eeuw zal draaien ‘om het vergroten van de daadwerkelijke vrijheid van diegenen die haar vooralsnog alleen maar in verminkte, ondergeschikte vorm kunnen genieten’. Het lijkt wel een pleidooi voor een doorgedreven individualisme voor alle mensen ter wereld.
In het tweede deel geeft Savater een kort overzicht van onze vrije keuzen, een soort oefeningen in vrijheid. Zo keert hij zich tegen het postmoderne relativisme die elke waarneming van de werkelijkheid in twijfel trekt en daarmee het onderwerp van onze keuzes en de keuzevrijheid op zich ontkent. Het postmoderne relativisme poneert de almacht van de onwetendheid. Dat klopt niet. Natuurlijk bestaan er geen absolute waarheden meer, die horen thuis in de schemerzone van de theologie, maar net als Popper ziet Savater de werkelijkheid als hypothesen die we aan de grootst mogelijke kritiek moeten onderwerpen. Op die manier moeten we ook omgaan met de werkelijkheid. ‘Onze kennis is beperkt en onzeker, maar ze bestaat en is relevant voor ons leven’. De auteur breekt de ban rond de almacht van onze rede en die van onze onwetendheid. Het lijkt allemaal theoretisch maar het heeft grote consequenties voor ons denken en handelen. Het betekent dat we de werkelijkheid als referentiepunt moeten nemen voor onze handelingen en dat we ons geweten niet kunnen uitschakelen omwille van het feit dat we nog niet alles weten (wat onmogelijk is), maar ook niet omdat we alles absoluut zouden kunnen weten (wat evenmin kan).
De filosoof gaat ook in tegen de inperking van de vrije wil omwille van religieuze tradities en de vermeende plicht van de mens om te lijden en zichzelf te bedwingen. Hij pleit met andere woorden voor een vorm van hedonisme, zeg maar genot. Daarmee keert hij zich tegen het puritanisme – in Vlaanderen zouden we zelfs verwijzen naar het calvinisme – dat huivert voor de vrijheid en opteert voor zelfbeheersing, zelfverloochening en matiging. Genot, zo schrijft Savater, trekt het leven open. ‘Het avontuur van het leven is niet gelegen in de duur maar in de intensiteit’. Sommigen beweren dat genieten betekent dat we ons schuldig maken aan het veronachtzamen van de anderen. In feite vloeit het voort uit de diepe angst van zedenmeesters die beseffen dat wie geniet ‘ongrijpbaar’ is, en in zekere zin zijn eigen vrije wil volgt. Het is een forse afwijzing van diegenen die ons willen voorhouden hoe we moeten leven, van de regelnichten, de neopuriteinen en anderen die voorschrijven hoe we moeten leven zodat we ‘gezond’ blijven. Savater noemt dit een nieuwe vorm van inquisitie waarbij diegenen die durven te genieten van het leven onderworpen worden aan ‘de tirannieke cultus van de gezondheid en de plicht om eeuwig jong te blijven, op straffe bijna van eeuwig ziek zijn’. Daarom prijst hij genot aan als een ‘vitale keuze voor elk individu’.
De auteur pleit ook overtuigend voor de democratie, het enige politieke systeem waarin we als mens kunnen kiezen. Burgers wensen immers geen passief ontvangen of geërfd leven, maar een ‘gewenst’ leven. Kiezen voor politiek is voor Savater dan ook zo belangrijk. Het is het middel om dogma’s achter ons te laten, ons te emanciperen en de last die iedereen meetorst van bij zijn geboorte te verlichten, zodat iedereen gelijke kansen krijgt. Die gelijkheid is immers de bakermat van de keuzevrijheid. Het politieke bedrijf is voor de auteur dé mogelijkheid om de eigen keuze te vergroten. En daarin speelt het onderwijs een cruciale rol, dat schreef de auteur reeds in zijn boek De waarde van opvoeden. Met zijn pleidooi voor de gelijkwaardigheid van alle mensen die beschikken over dezelfde rechten keert Savater zich frontaal tegen wat hij de ‘etnomanie’ noemt. De beweging van zij die denken dat ‘waar je bij hoort’ belangrijker is dan het burgerschap. Hierin blijkt duidelijk het persoonlijk engagement van Savater die zich als Bask steeds verzet heeft tegen de zogenaamde ‘homogene factoren’ als basis van een gemeenschap, zaken waarover men niet kan kiezen.
Dit is het meest interessante deel van het boek. Savater verzet zich tegen elk wereldbeeld waarin ‘identiteit’, ‘ras’ of ‘etnische groep’ boven gelijkheid staat. Hij verzet zich tegen het overwicht van ‘collectieve rechten’ tegenover ‘individuele rechten’. Daarmee gaat hij in tegen de typisch nationalistische opvattingen van onze tijd. ‘Ik verwerp het beginsel dat de rechtsstaat niet meer moet zijn dan de juridische bevestiging van een vanouds bestaande etnische homogeniteit’, zo schrijft hij, en hij opteert voor een samenleving van individuen die kiezen en die in vrijheid traditionele etnische identiteiten transformeren tot nieuw burgerschap. Net als de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa heeft Savater een groot wantrouwen tegenover een door anderen opgelegde onveranderlijke identiteit. Alleen kiezen voor politiek betekent dat we onze individuele vrijheid serieus nemen, aldus de auteur. En in één beweging trekt hij dit door naar de globalisering en verwerpt hij enclaves als ommuurde eilandjes van welvaart in een oceaan van ellende en armoede.
Tenslotte houdt Savater een hartstochtelijk pleidooi voor het onderwijs als een revolutionair instrument, en hij heeft gelijk. Onderwijs in burgerschap stelt mensen in staat om te kiezen. En onderwijs leert mensen te discussiëren waarbij men niet alleen in staat is om zijn eigen mening behoorlijk uit te drukken, maar tevens om te luisteren naar anderen. ‘Een van de fundamentele rechten van iedere mens is immers, naast het recht op vrijheid, het recht om de intellectuele middelen te verwerven om die vrijheid uit te oefenen’, zo schrijft hij. Het moet mensen aanzetten om verdraagzaam te zijn en dat is een goede zaak. Maar de auteur wijst terecht op het enorme verschil tussen verdraagzaamheid en ‘suïcidale onverschilligheid’. We moeten beseffen dat niet alle culturen democratisch zijn en derhalve verdienen ze niet allemaal dezelfde erkenning. Een opmerkelijke stelling, waarmee de auteur aangeeft dat onderwijs en opvoeding geen kwestie is van loutere kennisoverdracht maar een middel om voorkeuren uit te spreken. Savater verwerpt dan ook de populaire stelling dat ‘in een democratie alle meningen moeten gerespecteerd worden’. Dat klopt niet. Alle mensen verdienen hetzelfde respect maar niet alle meningen. Op die manier verwerpt hij twee uitersten: het fanatisme en het relativisme.
Zo komen we terug op het uitgangspunt: de moed om te kiezen. Savater wil niet dat de mens iets doet omwille van een dogma of wet, maar omwille van zijn menszijn. Zodat hij of zij zich inzet om het lijden van anderen te verzachten, niet omdat hij of zij daar door externen toe verplicht wordt, maar uit eigen beweging. De moed om te kiezen vormt een hartstochtelijk pleidooi voor de vrijheid. Het getuigt van een groot vertrouwen in de vrije wil van de mens. En dat is hoopgevend. Elk alternatief vertrekt immers vanuit dwang, vaak geïnspireerd door een vermeend algemeen belang waaraan het individu ondergeschikt wordt gemaakt. Het verleden heeft bewezen dat dergelijke systemen niet werken en de menselijke waardigheid en vrijheid ondermijnen. De verdienste van de auteur is dat hij de menselijke vrijheid weigert op te offeren aan abstracte systemen. De vrijheid is kostbaar, we mogen haar dan ook niet te grabbel gooien.
Recensie door Dirk Verhofstadt zie ook Liberales
Fernando Savater, De moed om te kiezen, Bijleveld, 2005