Ongelijk maar Fair door Marc De Vos
Lannoo Campus/Itinera, 2015, 392p.
ean9789401428781
29,99 Euro
Het boek inkijken: hier
Recensie door Dirk Verhofstadt
Lannoo Campus/Itinera, 2015, 392p.
29,99 Euro
Het boek inkijken: hier
Verkozen tot LIBERALES BOEK van 2015
Economische ongelijkheid wordt door talloze economen, politici en intellectuelen beschouwd als een van de grootste kwalen van het kapitalistische marktsysteem dat we in het Westen kennen. Dat is ook de centrale boodschap van de Franse econoom, hoogleraar en columnist Thomas Piketty in zijn intussen wereldberoemde boek Le Capital au XXIe siècle. Rijken worden steeds rijker en armen worden steeds armer, en voor Piketty en heel wat andere gelijkheiddenkers bestaat er een rechtstreeks verband tussen beide posities. De overmatige verloning van bijvoorbeeld managers en andere leidinggevenden zou ten koste gaan van de zwakkeren in de samenleving. Deze stelling is vandaag zo algemeen doorgedrongen dat er nauwelijks nog een vraagteken wordt bijgeplaatst of wordt genuanceerd. Tegen die alom gedeelde mening in schreef professor arbeidsrecht en directeur van de denktank Itinera Marc De Vos het opmerkelijke boekOngelijk maar fair. Waarom onze samenleving ongelijker is dan we vrezen, maar rechtvaardiger dan we hopen. Zijn centrale stelling is dat ongelijkheid op basis van verdienste en succes iedereen in de samenleving ten goede kan komen.
We lezen het dagelijks in kranten, tijdschriften en op het internet: ongelijkheid is slecht. Dit voedt het wantrouwen tegenover rijkdom en afkeer voor toplonen en bonussen voor bankiers en CEO’s. Sterker nog, ongelijkheid zou onze democratie ondermijnen en moreel derhalve verwerpelijk zijn. Vandaar dat zoveel mensen het principe van de ‘gelijkheid’, zoals ook vervat in de slagzin van de Franse Revolutie, als een belangrijk doel van het politiek, sociaal, economisch en maatschappelijk handelen zien. En wie houdt die gelijkheid tegen? Dat is in de ogen van velen het liberalisme als exponent van het vrije marktdenken en het kapitalisme. Marc De Vos is het daar niet mee eens. ‘Mijn morele waardemeter is die van gelijke kansen, niet die van gelijke resultaten,’ zo schrijft hij. Hiermee maakt hij een cruciale nuance op het discours voor meer gelijkheid. Want diegenen die streven naar gelijkheid van resultaten zullen via de overheid hard moeten ingrijpen op de persoonlijke vrijheden van de burgers en dat zal niet leiden tot een meer rechtvaardige samenleving, maar naar totalitarisme. Dat hebben we in het verleden kunnen vaststellen in communistische en socialistische volksrepublieken.
Marc De Vos pleit dus niet voor een of ander laisser-faire en hij erkent dat de overheid heel wat kan doen (en doet) om mensen gelijke startkansen te geven om elke persoon de kans te geven zijn of haar unieke talenten te ontplooien, denk aan het onderwijs en de sociale zekerheid, maar hij plaats ‘merite’ in de betekenis van persoonlijke verdienste centraal in zijn discours. Dat brengt hem tot de volgende stelling: ‘Ongelijkheid is goed wanneer ze, in een context van effectieve gelijke kansen, de verschillen in menselijke talenten en menselijke keuzes reflecteert. Ongelijkheid is slecht wanneer ze een gevolg is van een gebrek aan gelijke kansen, of van een falend beleid om het benutten van gelijke kansen mogelijk te maken.’ Dat maakt dat ‘herschikking van de natuurlijke economische ongelijkheid’ steeds noodzakelijk is maar neemt niet weg dat economische ongelijkheid moet kunnen bestaan. De auteur verwijst hier nadrukkelijk naar het rechtvaardigheidsprincipe van John Rawls als zijn maatstaf voor een rechtvaardige samenleving. Wat De Vos betreft gaat het erom dat ‘iedereen genoeg heeft om menswaardig te leven’ en ‘dat de armste medemens er op vooruitgaat.’
Dit betekent dat economische ongelijkheid voor Marc De Vos goed is wanneer ze verdiend is en een meerwaarde betekent (voor de samenleving). Hij heeft het dan ook niet begrepen op die felle aanvallen op het kapitalisme, omdat juist het kapitalisme in de loop van de voorbije eeuwen gezorgd heeft voor een ongekende vooruitgang waarvan iedereen heeft geprofiteerd, niet in het minst de minstbedeelden. Juist het kapitalisme, met zijn nadruk op de vrijheid van ondernemen en investeren, heeft gezorgd voor een sterke stijging van de welvaart. Sommige critici stellen dat het kapitalisme de overheid heeft uitgeschakeld, maar daar is de auteur het niet mee eens. Voor hem speelt, net zoals Adam Smith dat vroeger reeds zei, de overheid een belangrijke rol: ‘Eerlijke concurrentie garanderen, schadelijke effecten zoals milieulasten door vervuilers doen vermijden of betalen, zwakkere contractpartijen zoals consumenten beschermen, investeren waar de markt met zijn focus op rentabiliteit niet komt.’ Voor de rest moet de vrije markt haar werk kunnen doen en die houdt in dat er economische groei moet kunnen zijn, dat winst gemaakt wordt en dat men zijn verantwoordelijkheid hiervoor neemt. In die laatste zin veroordeelt De Vos scherp de bankenreddingen in 2008 waarbij de verliezen genationaliseerd werden en de winsten geprivatiseerd. ‘De essentie van een meritocratische samenleving is dat ze individuen gelijke kansen biedt om ongelijk te worden,’ aldus de auteur.
Marc De Vos stelt de vraag of we inderdaad almaar ongelijker worden, zoals Piketty en anderen beweren. Het klopt dat in de westerse landen, vooral in de VS, een toplaag enorme inkomens genereert. Maar het plaatje is breder. Op wereldvlak valt vooral de sterke daling van het aantal armen op. Dat stelt ook Angus Deaton, de recente winnaar van de Nobelprijs Economie, namelijk dat de armoede de voorbije 20 tot 30 jaar wereldwijd fors is afgenomen en verder zal afnemen. De ongelijkheid tussen landen daalt dus, maar blijft wel toenemen binnen landen. Dat komt onder meer door de toegenomen gezinsongelijkheid, de vergrijzing, de massa-immigratie, de globalisering en het internet. En wie de top bereiken, zo stelt de auteur, zijn doorgaans mensen met talent, creativiteit en ondernemingszin. Het goede nieuws is trouwens dat sociale mobiliteit, het opklimmen op de ladder van het succes, nog steeds mogelijk is waarbij De Vos verwijst naar bijvoorbeeld Aziatische immigranten in de VS die het gemiddeld goed doen. Daartegenover doen bijvoorbeeld Noord-Afrikaanse immigranten in Europa het gemiddeld heel wat minder goed. En de auteur somt ook de redenen van het succes (of gebrek eraan) op: ‘Studeren, werken en sparen is en blijft de snelweg naar persoonlijke lotsverbetering.’
Het ongelijkheidsdiscours wordt volgens Marc De Vos teveel bekeken vanuit het inkomen. Een betere parameter is koopkracht en het immateriële belang dat men aan allerlei zaken hecht. Daaruit blijkt dat minder begoeden toch heel wat goedkope consumptiegoederen kunnen kopen, terwijl rijken hun geld steken in dezelfde soort goederen maar met meer prestige en luxe die derhalve veel duurder zijn. Rijken zullen ook nieuwe producten als eerst aankopen en duur betalen, waarna de grote massa volgt. Denk aan de enorme verspreiding van mobiele telefoons in Afrika (in Ghana bijvoorbeeld beschikt 83 procent van de bevolking over een mobiele telefoon, DV). Een immaterieel belangrijke zaak is vrije tijd. Die is voor veel lage inkomens gestegen, terwijl succesvolle mensen dat veel minder hebben. De auteur ontkent niet dat er groeiende ongelijkheid is, maar legt waarom dat zo is. Een belangrijke reden is de vervanging van de industriële tewerkstelling door de dienstensector en de groeiende impact van de technologie, in het bijzonder het internet. Een kleine groep geniale whizzkids zijn erin geslaagd om via internetdiensten enorme fortuinen te vergaren, maar wij allen maken wel – doorgaans gratis – gebruik van die diensten.
Er zit ook een psychologisch element vervat in de discussie rond de toenemende ongelijkheid. Kijk naar de lonen van supersterren in de sport (denk aan Kevin De Bruyne), in de film- en showindustrie. Daar tegenover bestaat weinig bezwaar bij de publieke opinie. De twee onpopulaire types, zo stelt Marc De Vos, zijn evenwel de topbankier en de topmanager. Nochtans is ‘de top-CEO een sportman in maatpak,’ aldus de auteur die evenwel niet blind blijft voor excessen. ‘Ik gruw van winsten die niet uit welvaartscreatie maar uit welvaartsdestructie komen. Ik verafschuw krapuulkapitalisten die de eigen portemonnee vullen door die van anderen te plunderen. Maar ik erken wel het belang van persoonlijke merite en van talent dat het verschil maakt.’ Wel pleit hij eerder voor een spreiding van bonussen ‘die duurzame winst vertalen’. Maar de auteur gaat ook fel te keer tegen wat hij ‘protectionisme voor de rijken’ noemt in de vorm van belastingswetten vol ‘gunsten, subsidies en afwijkingen’. Hij beschouwt dit dan ook als een ‘strijd voor betere en zuiverder marktwerking’, iets wat de critici van de economische ongelijkheid zelf zo hard bestrijden.
In diezelfde zin nuanceert Marc De Vos overtuigend het discours over de belastingsrevolutie van de jaren ’80 in de VS en andere westerse landen. De globale belastingsdruk is sindsdien amper gedaald. Hij fulmineert ook hier terecht tegen de bestaande wetgeving die ‘bulkt van de achterpoortjes, voorkeursbehandelingen en verholen subsidies. Ik ben ook geschandaliseerd als een multinational met megawinsten daardoor maar minibelastingen betaalt,’ zo schrijft hij. Maar hij verwerpt evenzeer het ‘morele gelijk’ van diegenen die steeds pleiten voor meer belastingen want die verhogingen zijn dodelijk voor economische groei en investeringen, en daar zullen in de eerste plaats de armen door getroffen worden. Een sterk hoofdstuk handelt over de rol van het gezin en van het onderwijs in de ongelijkheidtendens. Daaruit blijkt dat hoog opgeleide en hardwerkende ouders meer tijd besteden aan de opvoeding van hun kinderen dan lager opgeleide of werkloze ouders. Die laatste moeten hun energie vaak steken in louter overleven. Het klopt dat het vroeg en intensief opvolgen van de kinderen een belangrijke factor is voor de plaats die men later in het leven zal kunnen innemen. De auteur is dan ook een groot voorstander van het inzetten van publieke middelen in de voorschoolse en vroegkinderlijke levensfase, denk hier aan de discussie over de vervroegde leerplicht.
Ongelijkheid is natuurlijk. Dat betekent voor Marc De Vos niet dat we niets moeten doen. Zijn streven is evenwel niet gericht op allerlei vormen van nivellering, maar op het verlenen van meer kansen. ‘Niet vermogensconfiscatie maar kansenbeleid,’ zo is zijn credo. In elk geval verzet hij zich met alle kracht tegen de diegenen die het ongelijkheiddiscours op een populistische manier uitbuiten en daarmee de angst, schuld en afgunst bevorderen. Met zijn boek wil hij de discussie aanwakkeren en aantonen dat ‘de economische groei – hoe ongelijk ook – nog altijd de belangrijkste en meest efficiënte manier is en blijft om het lot van allen te verbeteren.’ Ongelijk maar fair is dan ook een heel belangrijk boek dat breed gelezen moet worden als antidotum voor de egalitaire waanbeelden die terug opborrelen maar in het verleden alleen geleid hebben tot meer onvrijheid, meer armoede en finaal meer ongelijkheid.
Recensie door Dirk Verhofstadt
Marc De Vos, Ongelijk maar fair, Lannoo Campus/Itinera, 2015
Geen opmerkingen:
Een reactie posten